Geschiedenis

De eerste vluchtelingenstroom met Calvinisten uit de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden kwam op gang omstreeks 1535. Daaronder bevond zich Rutger van Randwijk die een jaar gevangenisstraf had uitgezeten in de gevangenis van Huissen. De familie Van Randwijk heeft veel voor Gennep betekend. Het overgrote deel van de Gennepse bevolking was rooms-katholiek, maar mensen met een andere geloofsovertuiging waren welkom.

In 1543 volgde een tweede vluchtelingenstroom, vooral uit Vlaanderen. In 1566 en 1567 stroomden duizenden protestanten na de Beeldenstormen de grens over om te ontkomen aan de inquisitie en de Spaanse hertog Alva. Alva richtte ware bloedbaden aan. Berooid, met achterlating van alles wat men bezat, vluchtten doopsgezinden. Doopsgezinden, Lutheranen en Calvinisten uit Brabant, Gelderland, Zeeland, Noord- en Noord Holland naar Gennep en Goch. Arm en rijk, jong en oud, gezond en ziek, ieder zocht zijn weg naar het veilige hertogdom Kleef. Sommige mensen hadden banden met daar wonende familie of kennissen, anderen waren onbekend met hun nieuwe vaderland.

De vluchtelingen integreerden met de plaatselijke bevolking en en vormden met de lokale protestanten de “Holländische Flüchtlingsgemeinde”. Ook Hugenoten uit Noord Frankrijk en protestanten uit Engeland mengden zich met hen. De kerkdiensten werden in het begin bij particulieren georganiseerd, maar al snel boden de rooms-katholieken aan de Sint Martinuskerk te delen met de protestanten. Dat betekende, naar het ideaal van de hertog van Kleef, een oecumenische dienst waarbij de dominee en de pastoor beiden voorgingen, waar psalmen werden gezongen en eucharistie werd uitgedeeld aan allen die zich geroepen voelden. Kinderen werden gedoopt door de pastoor of de dominee, al wie maar beschikbaar was.

De vluchtelingengemeente Gennep-Goch organiseerde zich, maakte statuten, benoemde een kerkenraad en werd in 1571 als officiële protestantse gemeente erkend door de synode van Emden. Die synode bepaalde ook dat één predikant voor Gennep en Goch voorlopig voldoende was. Blij met de erkenning kwamen de afgevaardigden terug en werd een begin gemaakt met de werving van een predikant en de organisatie van de armenzorg. De notulen van de kerkenraadsvergaderingen en reglementen zijn vastgelegd in de Acta van Goch vanaf 1570 en worden bewaard in het Archief van de Evangelische Kerken in het Rijnland in Düsseldorf.